Op vrijdag 28 september was Fatih Polat, hoofdredacteur van het onafhankelijke dagblad Evrensel, op uitnodiging van Röportaj in Amsterdam om deel te nemen aan het debat 'Strijden tegen de klippen op: een uitweg uit de mediacrisis in Turkije'. Samen met Erol Önderoğlu - vertegenwoordiger van Reporters sans Frontières in Turkije - maakte Polat de balans op over de persvrijheid in Turkije. Maar zijn bezoek was ook aanleiding om in kaart te brengen welke thema's in Nederland het nieuws beheersen. Polat schreef er deze column over.
Op vrijdag 28 september was ik, samen met mijn goede vriend Erol Önderoğlu in Amsterdam. Ik was hier op uitnodiging van Röportaj om te praten over de persvrijheid in Turkije. Röportaj is opgericht uit solidariteit met journalisten in Turkije en heeft tot doel de persvrijheid in ons land te bevorderen. De stichting zag het licht toen Metin Göktepe, verslaggever van Evrensel, in 1996 werd gearresteerd en doodgeslagen door politieagenten.Tijdens het debat gingen we samen met Thomas Bruning, algemeen secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), en Tweede Kamerlid voor de SP Sadet Karabulut, in op de situatie van collega's die in Turkije achter de tralies zitten. Waar staan we nu als het gaat om de persvrijheid?
Laat ik eerst een groet brengen aan Metin en aan zijn vriend en collega Mehmet Ülger, één van de mensen die veel werk heeft verzet voor Röportaj en die we vorig jaar hebben verloren.
Toen we in Nederland waren, zochten we ook naar het antwoord op de vraag 'Waarover gaat de discussie in de Nederlandse publieke opinie?' De antwoorden die we kregen, maakten een agenda zichtbaar die niet alleen raakvlakken heeft met Turkije, maar met vele andere landen in de wereld. Zoals de steun van de Nederlandse regering gaf aan jihadistische organisaties in Syrië. Uit onderzoek van de Nederlandse journalisten Milena Holdert en Ghassan Dahhan blijkt namelijk dat Nederland van 2015 tot het eerste kwartaal van 2018 in totaal 22 groepen voorzien heeft van 'niet dodelijk' logistiek materieel. De onderzoeksresultaten zijn op 10 september 2018 door Ghassan Dahhan in het dagblad Trouw gepubliceerd. Milena Holdert maakte de uitkomsten bekend in de nieuwsrubriek Nieuwsuur.
Beide journalisten legden hun onderzoeksresultaten voor een reactie voor aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In een brief aan het parlement schrijft het ministerie dat de steun aan groepen in Syrië is beëindigd.
Staatsgeheim
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken beweert dat ze in Syrië 'gematigde groepen' heeft gesteund. Dit onderbouwt ze met het argument dat deze groepen het humanitair oorlogsrecht ondersteunen en niet samenwerken met extremistische groepen. Een ander argument is dat deze groepen zouden streven naar een politieke oplossing in Syrië. De pogingen van het Nederlandse parlement om informatie te krijgen over de hulp aan deze groepen liepen tot nu toe op niets uit. De regering doet een beroep op het 'staatsgeheim'.
De groepen die gesteund zouden zijn door de Nederlandse regering zijn: Sultan Murad, Süleyman Shah, het Vrije Idlip Leger, Brigade 51 en Jabhat al Shamiya. Nederland stuurde het volgende materieel naar Syrië: Toyota Hilux en Isuzu D-max Pickups, uniformen, satelliettelefoons, laptops, matrassen, rugzakken, voedsel en camera's. De woordvoerders van militante groeperingen die met journalisten spraken, zeggen dat ze blij waren met de Nederlandse steun en dat deze hen goed van pas kwam in de gewapende strijd. Hoewel de Nederlandse regering het tegenovergestelde beweert, wordt één van deze groepen - Jabhat al-Shamiya - door het Nederlandse Openbare Ministerie als een terroristische groepering beschouwd. Nederlandse journalisten melden dat Nederlandse gezaghebbende personen in Gaziantep gesprekken hebben gevoerd met één van de groeperingen waaraan steun is verleend.
Spionage of landverraad?
De waarheid kan als volgt worden samengevat: net als veel andere westerse landen heeft ook Nederland met 'logistieke' middelen deelgenomen aan de oorlog in Syrië, die grote schade en menselijk leed tot gevolg heeft gehad. Dit heeft zij gedaan om een plaats te krijgen aan tafel als de kaart van het Midden-Oosten opnieuw wordt getekend. Als Nederlandse journalisten dit blootleggen, legt de Nederlandse regering zich hierbij neer, hoewel ze niet ingaat op details en een beroep doet op het 'staatsgeheim'. Maar de journalisten die deze zaak hebben onthuld, worden niet voor de rechter gesleept. De regering beschuldigt hen niet van 'spionage' of 'landverraad'. Niemand van deze journalisten is berecht, onder schot genomen of heeft zich gedwongen gevoeld hun land te verlaten.
Hierbij spelen ongetwijfeld democratische krachten, waarvan ook de NVJ onderdeel is, een grote rol.
Hopelijk dat dit ons ook zal overkomen!